Relatie

Meer dan ik en hij

Het was ergens in de nazomer van 1998. We lagen nog een beetje te luieren op het eenpersoonsmatras op mijn zolderkamer. Op de grond want dat voelde minder krap. Het zonlicht viel door het dakraam op onze gezichten. Slechts enkele weken geleden kusten we voor het eerst op de dansvloer van Discotheek de Hooizolder in West-Kapelle. We konden toen nog uren doorbrengen met alleen elkaar als vermaak. Hij vertelde me dat hij zijn naam vroeger wel vervelend vond, maar er nu zijn voordeel mee deed. Iedereen onthoudt tenslotte een bijzondere naam. Zijn vorige vriendinnen wilden dan ook hun eigen naam houden als er getrouwd zou worden. En zonder er echt over na te denken, flapte de naïeve romanticus in mij eruit: “Oh, ik wil best mevrouw Pisters heten!” Even keek hij me stilletjes aan, kuste me en zei toen iets in de trant van “Echt? Dat is lief.” Ja, wie neemt zoiets nou serieus. We hadden het nog niet eens over het dopje van de tandpasta en de correcte richting van de wc-rol gehad.

Ik groeide op in een traditioneel gezin. Mijn moeder zorgde voor de kinderen en het huishouden. Mijn vader voor de centen en de opvoeding. We liepen in de pas en bij ongeregeldheden gingen ramen en deuren dicht. Spreken deed je op beschaafde toon. Luisteren als er tegen je gesproken werd en praten deed je zeker niet terug. Ik was een dromerig meisje dat uren lezend of tuttend op haar kamer kon doorbrengen. De echte wereld was niet zo groot. Niet groter dan papa gepast vond. Niet alle tv was geschikt. Te veel schuttingtaal? Uit! Seks? Zap! Niet alle leesvoer was toegestaan. Dat meidenblad moest ik stiekem lezen. Op zondagochtend liepen we op onze tenen om de zoveelste symfonie niet te verstoren. Je volgde het verwachte pad en dwaalde er zeker niet te ver vanaf. Dat pad was: studeren (want je gaat met je vwo-diploma niet naar de kappersopleiding!), trouwen met de liefde van mijn leven, moeder worden en de avonturen van mijn kids aanhoren onder het genot van een kopje thee en een koekje. Verder had ik niet gedacht. Sterker nog, ik koos mijn studie met dit in mijn achterhoofd. (Je kunt namelijk never nooit een fantastische journalist worden én moeder.)

Nog geen twee jaar later zei ik volmondig “Ja!”

Terug naar de zolderkamer waar de bedwelmende geur van liefde zich vermengde met de warme lucht van de zon. Ik wist het zeker: dit was hem. Nog geen twee jaar later zei ik, nog steeds dolverliefd en met het ‘huisje, boompje, beestje’ in mijn hoofd, volmondig “Ja!” tegen mijn lief. Ik zette mijn handtekening op de trouwakte en beloofde plechtig mijn huwelijkse plichten als mevrouw Pisters te voldoen. Er verstreken nog eens twee jaren tot de biologische wekker afging. Zonder enige moeite raakte ik zwanger. Ik was een op en top ‘glowing mom-to-be’ en kon niet wachten tot het zover was. Nadat onze zoon geboren was, bleef ik wel drie dagen werken. Ik had tenslotte niet voor niks gestudeerd. Bovendien was een eigen huis ook onderdeel van het perfecte plaatje en dat was ook toen al niet te doen op één inkomen. Maar hoe dan ook, ik had het voor elkaar. Dacht ik…

We werden verliefd, man en vrouw en toen ouders. We hadden het fijn, maakten keuzes en overwonnen, zoals elk gezin, ook een aantal tegenslagen. De jaren verstreken. Tot ik vast liep. Letterlijk en figuurlijk. Ik wist niet meer wat ik wilde met mijn leven en mijn lijf deed pijn. Geveld door een burn-out vermomd als hernia, kon ik geen kant meer op. Ik was geknakt. “Ik wil dit niet meer”, was het enige dat ik kon zeggen. Misschien was het te snel geweest. Misschien hadden we eerst nog meer mogen ontdekken. Dat we toch niet helemaal dezelfde ideeën hadden over de invulling van het leven. Nog meer mogen leren. Vooral over onszelf. Ik vooral over mijzelf. Wie ben ík eigenlijk? Wat wil ík? Hoe wil ík mijn leven vormgeven? En wat heb ík nodig? Dat had ik eigenlijk niet echt geleerd. Wat er volgde was een hoop boosheid, verdriet en verwarring. We praten. Scholden. Lachten. Huilden. Ik ging op zoek naar mijn eigen weg. Alleen of samen. Dat wist ik toen nog niet.

Op enig moment in dat onzekere jaar, deed ik mee aan een schrijfwedstrijd van een bekend magazine met een vrouwennaam. Schrijven is namelijk wel écht mijn ding. Je kon een zomerverhaal in maximaal 500 woorden insturen. En op het moment dat ik mijn enigszins autobiografische en tegelijkertijd totaal fictieve zomerfantasie wilde insturen, aarzelden mijn vingers bij het invoeren van mijn naam. Wie stuurde dit verhaal eigenlijk in? Wat als het echt gepubliceerd zou worden? Welke naam zou er dan onder moeten staan? Ik realiseerde me ineens dat ik, ik was. Een individu met een eigen leven en eigen keuzes. Ik hoefde me niet aan te passen aan de wensen of verwachtingen van mijn vader. Ik hoefde niet één te worden met mijn echtgenoot.

Ik besloot om mijn eigen naam weer te gebruiken.

Het veel te premature zolderkameraanzoek, soort van, is inmiddels bijn 24 jaar geleden. Ik heet Silvia Verhoosel en ben al bijna 22 jaar (nog steeds) getrouwd met mijn maatje. Ik besloot om eigen naam weer te gebruiken en veranderde die ook officieel terug. Een symbolisch statement om mijn ik te claimen en toch ons leven samen vorm te geven. We zijn blijven praten. Over wat we willen. Over wat we nodig hebben. Over onze pijn en onze dromen. Er ontstond begrip. Vergeving. Geborgenheid. Vertrouwen. En weer liefde.

Liefde is niet jezelf wegcijferen voor de ander. Liefde is ruimte krijgen om te zijn wie je wil zijn. Om te ontdekken en ontwikkelen mét en zonder elkaar. Dan kun je samen zo veel meer. Dan is er zo veel meer te beleven. Zo veel meer om te groeien. Onze belofte aan elkaar is dat we elkaar steeds weer ontmoeten om onze eigen ervaringen te delen en om samen avonturen te beleven. Of dat nu ’s avonds op de bank is, tijdens een avondje uit of weekendje weg of tijdens onze eerste kindloze zomervakantie. Zo zijn wij meer dan alleen ik en hij.

N.B. Het verhaal werd daadwerkelijk gepubliceerd 🙂